Broederliefde en licht
Broederliefde en licht
„Die zijn broeder liefheeft, blijft in het licht,
en geen ergernis is in hem.”
1 Johannes 2:10
Broederliefde is in de kerk vaak ver te zoeken. Tòch is en blijft het een bijbels gebod. In de Heilige Schrift is menig voorbeeld hiervan te vinden. Ook op de Pinksterdag is er een eenheid en eensgezindheid in de kerk, die jaloers maakt. Maar al spoedig ná die dag is het mis! De apostelen moeten de gemeenten manen tot eensgezindheid (zie b.v. Rom. 12:10; 1 Kor. 1:10; Ef. 4:3; Filip. 2:2 enz.). Het blíjft door de eeuwen heen één van de akelige "bijverschijnselen", waartegen in de kerk moet worden gewaarschuwd.
Je vraagt je af hóe dat mogelijk is. Immers, als je hebt mogen ervaren in eigen hart en leven dat de Heere goedertieren is, dan móet er toch een liefde voor het verlorene in je hart komen. Je was zèlf verloren en bent gevonden. Jouw liefde is toch wederliefde, omdat het de Heere is, die je het eerst heeft liefgehad.
Dat is natuurlijk allemaal wel wáár, maar er is óók een àndere kant. Zo lang wij op aarde zijn, worden we bestreden door ons eigen vlees, door de wereld en door de satan.
Betekent dat dus dat we ons maar bij de stand van zaken moeten neerleggen? Helemáál niet! De eis tot broederliefde blijft onverminderd! Er zal in het leven van elke gelovige dag na dag bekering plaats hebben te vinden: terugkeren tot de Heere en Zijn dienst met berouw en schuldbelijdenis, en daarin tot de naaste.
Het is de apostel van de liefde, Johannes, die zo duidelijk de verbanden tekent, waarin onze broederliefde mag staan.
Hij begint zijn verkondiging in hoofdstuk 1 met de oproep om in het licht te wandelen met de Heere Jezus. Ik moet het dus naar waarheid kunnen zeggen: "Ik wandel in het licht met Jezus". Maar dat betekent dan wèl dat ik geleerd heb om mijn zonden te belijden en de vergeving te krijgen door het bloed van de Heere Jezus. Dat betekent dus dat er ook zondekennis is. En wie zich zóó heeft leren kennen, weet véél te verdragen in een ander die wellicht minder licht heeft!
Hieruit vloeit vervolgens voort dat we worden opgeroepen Christus’ geboden te bewaren en zó onze broeder lief te hebben. Er is nog een àndere liefde, die ons van nature zoveel béter ligt, maar die we àf hebben te wijzen, en dat is de liefde voor de wereld en het wereldse.
Het feit dat wij ons, óók nadat wij tot God zijn bekeerd, daartoe nog aangetrokken voelen (ook al strijden we er tegen), baant ook de weg voor de vele antichristen, die er in de loop der eeuwen zijn geweest en als verpersoonlijkte tegenChristus staat te verschijnen.
Slechts als we in Christus blijven is er voldoende weerstand tegen het antichristelijke werk in deze wereld.
In hoofdstuk 3 komt Johannes dan weer terug op de broederliefde, waar onze tekst van spreekt. Samen met de gerechtigheid zijn dat kenmerken van het kindschap van God. Zó trekt Johannes enkele grote lijnen om ons te doen zien, waar de broederliefde in ligt ingebed.
Het is dus een wezenlijk onderdeel van het gelovige zijn, dat we de broeders (en zusters uiteraard!) lief zullen hebben. Het staat ook zo scherp in onze tekst ter overdenking: „Die zijn broeder liefheeft, blijft in het licht”. Dat is duidelijke taal! Het is dus onmogelijk in het licht te verkeren als de broederliefde niet wordt gevonden! Dat ìs nogal wat!
Als we tegen deze achtergrond al onze twisten en ons gekrakeel onder elkaar eens zien, dan moeten we blijkbaar de meest elementaire zaken nog leren; want we kennen de eerste beginselen nog niet! En dan mogen we zien dat we nog zo vaak geen zier ànders zijn dan wie in het duister wandelt! En dat, terwijl Paulus de kerk toch voorhoudt: „Maar gíj gehéél anders” (Ef. 4:20 NV). Johannes zegt het nog scherper: „Maar die zijn broeder haat, is in de duisternis en wandelt in de duisternis en weet niet waar hij heengaat; want de duisternis heeft zijn ogen verblind”, vs. 11. Een tussenweg ìs er niet: je hebt je broeder lief of je haat hem, al is het maar door het feit dat je je aan hem onttrekt of niet met hem bemoeit.
We zien die broederliefde tussen Jonathan en David. Er was voor Jonathan helemaal geen reden om David lief te hebben met een liefde die méér is dan die der vrouwen (2 Sam 1:26). Het was tenslotte zijn rivaal wat de troonsopvolging betreft. Maar zowel Jonathan als David kenden de vreze des Heeren. Ze wisten wat het was om Hem te kennen en dienen. Zó hebben ze in alles elkaar allereerst als broeders liefgehad, maar is er ook een fijne vriendschapsband tussen die twee ontstaan, waardoor ze elkaar door dik en dun bijstonden.
Dat laatste is natuurlijk niet het resultaat van àlle broederliefde. We liggen als mensen elkaar niet allemaal, zodat we tot zo’n vriendschapsband als bij Jonathan en David geraken. Maar als het goed is, zullen we elkaar wèl liefhebben als broeders!
Wie in het licht wandelt, kàn en wìl niet anders dan zijn broeders en zusters liefhebben. Dat brengt het licht gewoon met zich mee. Je leert door genade jezelf zien zoals de Heere je buiten Christus ziet. Dan láát je het wel om je te verheffen boven de ander!
Johannes bakent hier wel héél scherp af. Als hij het over de broederliefde heeft, spreekt hij over mensen in de kerk. Dáár geldt de broederliefde. Het is dus geen ander woord voor naastenliefde, al vindt je je naaste onder meer in de kerk. Het gaat om díe mensen, die door de apostelen in de brieven worden aangesproken als heiligen. Mensen, die onder het geklank van het Woord en zó in de tegenwoordigheid van de heilige God mogen komen. Hoewel je helemaal niet weet of dat ook allemaal echt vernieuwde mensen zijn, of dat ze eens vernieuwd zullen worden, ga je als broeder of als zuster met ze om als broeders, omdat ze met jou in de presentie van de Heere mogen verkeren. Omdat ze lid van de kerk zijn en trouw meeleven.
Dat is heel wat anders dan de hokjesgeest, waarbij mensen, die over veel dingen gelijk denken, elkaar op gaan zoeken in conventikels en gezelschappen. Daar is de catholiciteit van de kerk uit het oog verloren. We belijden elke zondig niet alleen een heilige, maar óók een algemene christelijke kerk!
Natuurlijk betekent dat niet dat we met elkaar mogen omgaan op de wijze van „aap-wat-heb-je-mooie-jongen” en dat je alles mag slikken wat je broeder doet. In de Heilige Schrift vinden we juist heel duidelijke gegevens over hoe we hebben te handelen met zondigende broeders! Er màg en móet opgetreden worden als de zonde openbaar komt. Dat heeft alles te maken met de heiligheid van de kerk.
We zeiden zopas dat broederliefde niet maar een ander woord voor naastenliefde is. Het is in dit verband frappant dat Johannes direct hierna gaat schrijven over het niet-liefhebben van de wereld: „Hebt de wereld niet lief, noch hetgeen in de wereld is”, vs 15a. Merkt u op dat hier niet genoemd word „degene die in de wereld is”? Johannes heft dus het gebod van de naastenliefde niet op! Wèl de ons „ingebakken” liefde voor de wereld en het wereldse.
Dat betekent dus dat we óók onze wereldse naaste èn onze moslemnaaste zullen liefhebben als onszelf. Oók zij zijn onze naasten. Nee, we kunnen hen niet liefhebben met een broederliefde, omdat er een kloof is tussen hen en ons, de kloof van het ongeloof. Maar ze zijn als wij geschapen naar het beeld van God en kùnnen, als de Heere dat wil, zalig worden!
Dat betekent dat we ook een arme sloeber in de goot (en wat zijn er daar véél van in onze steden) zullen liefhebben als onszelf.
In Christus’ kerk (niet in ònze kerk) zullen we echter in broederlijke liefde elkaar vasthouden en steunen, en zó samen wandelen in het licht met Jezus.
Dan is er ook in ons niet de minste begeerte om onze broeders (en zusters; dat hoort er uiteraard iedere keer bij) een hak te zetten. Zoiets staat er immers in onze tekst bij: „en geen ergernis is in hem”. In het Grieks staat hier: geen schandaal. We kunnen ook vertalen met aanstoot. Wat betekent dit nu? De Kanttekenaars zeggen: „hetwelk betekent een steen of iets dergelijks, dat in de weg ligt, waaraan men zich stoot, en waardoor men ten val gebracht wordt, hetwelk licht geschiedt als men in duisternis wandelt; maar die in het licht wandelt kan licht zulk een aanstoot mijden, als hij wel voor zich ziet, hetwelk de apostel hier zegt, dat de ware gelovigen doen.”
Hoeveel schandalen spelen zich zo niet in de kerk af? Waar wij onze broeders en zusters door onze praat en daad een aanstoot in de weg leggen? Hoeveel ergernis wordt er óók onder ons nog gevonden en…… vaak gekoesterd? „Toen-en-toen heeft die-en-die” en vult u het zèlf dan maar verder in! En: „ik heb het hem wel vergeven, maar vergéten, dàt nooit!” Wat spelen er zich dan in ons leven nog een hoop schandalen af. Hoe zouden we de naaste lief kunnen hebben als we het de broeder al niet kunnen. Want broederliefde is geen veredelde naastenliefde, maar de bron en leerschool er voor. Zolang zich dit soort „schandelen” in ons leven gevonden worden, kunnen we als kinderen Gods niet recht in het leven staan. We bewegen ons dan op het schemergebied tussen licht en duisternis.
Wandelt u in het licht met Jezus? Bent u op weg naar de lichtstad met zijn paarlen poorten? Dan is er ook de broederlijke liefde onder elkaar, dan worden in de dagelijkse bekering alle schandalen opgeruimd en dan is het ook ons dagelijks gebed: „Doorgrond mij, o God, en ken mijn hart; beproef mij en ken mijn gedachten; en zie, of bij mij een schadelijke weg zij; en leid mij op de eeuwige weg” (Psalm 139:23-24).
Als we dàt in ons christenleven meer betrachtten, zouden we óók de waarheid van een ander Psalmwoord mogen ervaren: „Die Uw wet beminnen, hebben grote vrede en zij hebben geen aanstoot” (Psalm 119:165).
Hoe wandelt ú?
© juli 2003 Ds M. Kuiper
|