Gedenk, mijn God
Gedenk, mijn God
„Gedenk mijner, mijn God, in dezen;
en delg mijn weldadigheden niet uit,
die ik aan het huis mijns Gods en aan zijn wachten gedaan heb.
Gedenk mijner ook in dezen, mijn God,
en verschoon mij naar de veelheid Uwer goedertierenheid.
Gedenk aan hen, mijn God,
omdat zij het priesterdom hebben verontreinigd.
Gedenk mijner, mijn God, ten goede”,
Nehemia 13:14, 22b, 29a, 31b
Onze Bijbelstudiekring heeft verleden week de bespreking van het boek Nehemia afgerond. Wat toen opviel, was die steeds terugkerende bede van Nehemia, nadat hij orde op zaken had gesteld in Juda. De vraag kan worden gesteld waarom Nehemia het gedenken door de Heere zo inriep na zijn handelen.
Het valt op, dat Nehemia er kennelijk niet voor is gaan zitten, of zelfs de binnenkamer heeft opgezocht voor het gebed, maar dat het meer het karakter draagt van wat wij wel eens „schietgebeden” noemen. Dat is wel duidelijk als we de plaats van onze teksten bekijken: Nehemia bidt steeds nadat hij een bepaalde activiteit had afgerond.
Nehemia had vele jaren leiding gegeven in Jerusalem en omgeving. Daarbij heeft hij, evenals zijn tijdgenoot en medewerker Ezra, veel tegenstand gehad van de achtergebleven bevolking, maar evenzeer van de bezettende leidslieden, die namens zijn koning toezicht moesten houden op het gebied. Dat waren de landvoogden. Want hoewel Arthasasta toestemming had gegeven tot de herbouw van Jerusalem, moest er natuurlijk geen scheuring in het Perzische rijk komen! Daar letten de landvoogden Sanballat en Tobia met name op. Ook onder de Judeese bevolking, uit de ballingschap meegekomen, was niet alles pais en vree. Verder waren er pesterijen, die echter zodanige vormen aannamen, dat Jerusalem bewaking moet krijgen (5:1-4).
Uiteindelijk is de wederopbouw van de muur dan voltooid, zijn de deuren in de poorten gehangen, heeft men van Ezra onderricht gekregen in de wet van God (Neh. 8), en kan een plechtige vasten en bededag worden gehouden. Wat een roerend gebed lezen we in Neh. 9. In Neh. 12 is het dan zover dat de muur in gebruik genomen kan worden. Dat hield in een inwijding ervan, waarin de muur aan de Heere werd toegewijd. Er wordt een vrolijk feest gevierd, compleet met een optocht in twee richtingen over de stadsmuur, elk met een koor voorop. Het was de Heere Die hen vrolijk maakte met grote vrolijkheid (12:43).
Ja, en dan zit het werk voor Nehemia er eigenlijk op. Het wordt de hoogste tijd dat hij eens verslag gaan uitbrengen aan Arthasasta. Pas na zo’n dertig jaar keert Nehemia weer terug naar Jerusalem. De stad, waar de vreugde zo groot was over de nabijheid en zorg van de Heere, waar Ezra het Woord mocht brengen, de heilige stad. Kort na het vertrek van Nehemia is Ezra gestorven, zodat de priester Eljasib min of meer de geestelijke verzorging van de inwoners van Jerusalem en van Juda op zich moest nemen.
Als Nehemia in Jerusalem terugkomt, krijgt hij een cultuurschok! Was Jerusalem bij zijn vertrek de stad van God en zijn inwoners dienaren van de Heere, bij zijn terugkeer is het een stuk wereldgezindheid en vermenging met Gode vijandige machten en krachten. Zoiets ervoeren wij in mindere mate toen we weer in Nederland terugkeerden.
Hoe kan dat nu? Is de Heere dan niet trouw over Zijn volk? Jazeker wel! Maar het volk wordt op het verkeerde been gezet door de kerkelijke leiding.
Wat was er dan aan de hand? Drie dingen, waartegen Nehemia in de Naam van God optreedt.
In de eerste plaats de ontheiliging van de tempel. Eljasib was verantwoordelijk voor de „kerkelijke bijdragen” en de attributen uit de tempel. Deze werden bewaard in voorraadkamers. Eljasib Heeft dat allemaal op een hoop gegooid, en trok een aantal kamers van de tempel bij elkaar om als woning te dienen voor zijn zwager Tobia. Gezellig, zo naast elkaar wonen in de tempel! Maar wie was die Tobia? In ieder geval geen priester en ook geen Leviet. Wellicht hebben we te denken aan degene, die met de landvoogd Sanballat het Nehemia en het volk zo moeilijk maakte bij de wederopbouw van de stadsmuur (vgl. Neh. 6:1,19). Uit 2:10 wordt duidelijk dat hij een Ammoniet was. Hoe was het mogelijk dat Eljasib het Woord van God zo buiten werking stelde. In de verzen 1 en 2 staat het Schriftbewijs uit Deuteronomium 23 en Numeri 22. Dit gedeelte wordt „in de kerk” gelezen. Met resultaat, want zij die van gemengde afkomst waren, zonderden zich van de Israëlieten af.
Nehemia kan niet meer lijdzaam toezien. Hij moet opkomen voor de eer van God. Zo zien we hoe op zijn bevel het huisraad van Tobia uit de tempel wordt gegooid. Hier hebben we te maken met de Oud-Testamentische tempelreiniging.
Als er zo’n heiden in de tempel woont als Tobia en het Woord van God daar kennelijk niet meer geldt, waarom zouden de Israëlieten zich dan nog druk maken om de tienden, die Nehemia weer had ingesteld (12:44 ev). Kennelijk had men genoeg om de nog overgebleven priesters en levieten te onderhouden. Het was zo erg dat de meeste levieten uit Jerusalem verdwenen waren: gevlucht naar het stukje grond dat hen om hun huizen gelaten werd, om te kunnen overleven in die barre tijd. Ze kregen hun tempeltraktement niet meer, en er moest toch brood op de plank komen.
Ook hierin treedt Nehemia handelend op. Hij herstelt de tienden en gaat persoonlijk alle levieten af om ze weer terug te roepen tot hun dienst in de tempel. De traktementen worden weer prompt betaald.
Hier is het voor het eerst dat Nehemia bidt: gedenk toch!
Maar er is meer werk aan de winkel! Jerusalem kende inmiddels de 24-uurseconomie. Op de sabbat rusten naar het gebod, dat was er niet meer bij! Naar de tempel gaan, dat was er niet meer bij! Over kerkverlating gesproken! Nee, op de sabbat was het markt in Jerusalem. Nehemia ziet het aan hoe op het platteland de garven worden binnengebracht, de wijnoogst is begonnen, en ze met vracht en al naar de markt in Jerusalem reden. Ook die handige kooplieden, de Tyriërs, waren op de sabbat van de partij met verse vis. Lekker toch, zo’n visje terwijl je over de markt slentert!
Ook hier treedt Nehemia sprekend op. Hij herinnert het volk aan de toorn van de Heere, die over hun vaderen is gekomen en leidde tot de ballingschap. Zo erg als ú het nu maakt, maakten uw vaderen het niet eens!
Daar láát hij het niet bij: zijn optreden is ook handelend. Als op vrijdagmiddag de schaduw van de poorten te zien zijn, gaan de poorten dicht en ze blijven gesloten tot de sabbat voorbij is. Niks geen handel drijven en markt houden. De deuren worden ook nog door levieten bewaakt nadat er weer een reinigingsceremonie heeft plaatsgevonden. De marktkramers protesteren heftig buiten de stadsmuur, maar als Nehemia ze een goed pak slaag belooft als ze dat weer doen, is het afgelopen. Stad en poort worden geheiligd; de dienst des Heeren wordt hersteld.
Hier bidt Nehemia voor de tweede keer: Gedenk toch!
Nog een derde zaak speelt hier. Het volk heeft uit de tempel het slechte voorbeeld gekregen, en dus doen ze het zelf ook: zich verzwageren met heidense volken, trouwen met buitenkerkelijken dus. Het valt Nehemia op dat de kinderen uit deze gemengde huwelijken niet eens joods kunnen spreken, maar half-Asdodisch. Asdod was de filistijnse hoofdplaats waar de Dagondienst werd beoefend. Dat de kinderen het joods niet spraken, betekende dat ze de taal van het verbond niet kenden. Bovendien behoort de taal van Asdod tot die taalgroep, waaruit ook het Nederlands stamt: de indo-germaanse taalfamilie, terwijl het joods (Hebreeuws en Aramees) tot de semietische taalgroep horen.
Wéér komt Nehemia met een beroep op de Bijbel en de bijbelse geschiedenis. Hij wijst op Salomo met zijn vele heidense vrouwen. Hoewel hij zijn God lief was, had hij de Heere niet met een volkomen hart lief: die vrouwen deden hem zondigen (vs. 26).
Het handelen van Nehemia is ànders dan dat van Ezra, die de vreemde vrouwen en kinderen wegzond. Nehemia roeit slechts één gezin uit: een kleinzoon van de priester Eljasib, die schoonzoon werd van de heidense Sanballat. Hierin laat Nehemia zien dat de Heere de ongerechtigheden bezoekt tot in het derde en vierde geslacht van allen die Hem haten.
De andere gemengde huwelijken liet hij ongemoeid. Ze hadden immers het slechte voorbeeld uit de tempel zèlf gekregen. Wat een verantwoordelijkheid dragen voorgangers!
Hier volgen dan de derde en de vierde keren het Gedenk toch uit de mond van Nehemia. Hier overigens eerst een gedenk hèn toch, dat zondige volk en pas dàn gedenk mijner! Hij doet ook een treffend beroep op het offer en noemt dat merkwaardigerwijs: offer van het hout. Wij zien daarin een roep om de Heere Jezus Christus, die door Zijn kruisdood het volmaakte offer bracht.
Wat betekenen die gebeden van Nehemia, gedenk toch, nu? Ik denk dat u zelf de bedoeling al heeft gevonden. Nehemia treedt hier op in zijn ijver voor het huis des Heeren. Die ijver verteert hem. Maar hij beseft dat er eigenlijk maar Één is, Die ècht door de ijver voor Gods huis verteerd wordt: Jezus de Christus!
Bij Nehemia kleeft er nog zoveel menselijks aan! Hij kan zo gemakkelijk doorslaan in zijn ijver! Niets zondigs is hem vreemd! Daarom: gedenk mijner. Heere, u ziet toch hoe ik het bedoel? Is hetgeen ik doe niet tot uw eer?
Ontroerend, zo’n gebed. Het getuigt van een intiem wandelen met God. Het kennen van eigen gebreken, maar óók het mogen rusten in die grote Zoon van David, Die komen zou en nu gekomen is!
Kent ú er iets van, van die vertrouwelijke omgang met de Heere?
© februari 2004 ds M. Kuiper
|