Een biddende gemeente
Een biddende gemeente spreekt
„En als zij gebeden hadden, werd de plaats,
in welke zij vergaderd waren, bewogen;
en zij werden allen vervuld met de Heilige Geest,
en spraken het Woord Gods met vrijmoedigheid”,
Handelingen 4:31
Het is de dag vóór oudejaarsavond dat ik dit schrijf. Je kijkt dan onwillekeurig terug. Hoeveel meditaties schreef ik niet voor ons kerkblad? Hoeveel malen mocht ik het Woord hier bedienen? Is de gemeente daardoor veranderd (uiteraard niet door mijn werk, maar door het werk van Gods Geest)? Zijn we nog wat we bijna 9 jaar geleden waren: een klagende gemeente? En dan bedoel ik niet een klagen tot de Heere, maar een klagen tegen elkaar over elkander. Of zijn we inmiddels een biddende gemeente geworden? Dáár gaat tenminste iets van uit!
Heel aan het begin van de geschiedenis van de nieuwtestamentische kerk zien we welk een geweldige invloed een biddende gemeente had. Petrus en Johannes hadden een dagvaarding thuisgekregen: op die en die dag verschijnen voor de Joodse raad. Nee, zó is het niet gegaan! Nadat ze de hele dag gepreekt hadden en nog met het luisterende volk spreken, slaan een stel priesters, met de openbare aanklager (overste van de tempel) en een aantal sadduceeën, de handen aan deze beide broeders en worden ze in verzekerde bewaring gesteld tot hun verhoor de volgende dag. Het liep redelijk met ze af: er werd geen schuld bij hen gevonden en zo komen ze er met een dreigement van af.
Van de hofzaal gaan Petrus en Johannes naar de kerk, naar de gemeente. Daar vertellen ze precies wat er is voorgevallen. En dan zien we iets wonderlijks gebeuren: de gemeente wordt een biddende gemeente. Hoe komt dat zo? Omdat ze begrijpen dat het hier niet maar gaat om een incident, maar dat de helse aanslag, waar we op de tweede kerstdag bij stil mochten staan, nú door de kerkelijke leidslieden wordt voortgezet. Dit was maar geen incidentje met Petrus en Johannes, maar is een aanslag op „Uw heilig Kind Jezus”, vs. 27. Ze weten, dat ook nu Christus opgevaren is naar de hemel, de satan nog alles in het werk zal stellen om het werk van Christus in Zijn kerk te vernielen.
Kijk, dàt is de reden van hun gemeenschappelijk gebed. Ze bidden volhardend of de God en Vader van de Heere Jezus Christus de kerk wil bewaren. Daarbij pleiten ze op het volbrachte werk van de Heere Jezus. Hun gebed is ingebed in de Schrift. We zien een citaat uit Psalm 2 en er is een verwijzing naar Marcus 16. De koningen der aarde zijn opgestaan tegen de Heere en Zijn Gezalfde. Terwijl deze Gezalfde juist Gods plan van verlossing van de Zijnen kwam uitvoeren. Zo geschieden er tekenen en wonderen door de Naam van de Heere Jezus.
Deze gemeente kan zo bidden omdat ze niet op zichzelf of op elkaar letten. Dan kom je vaak niet tot een gebed, maar tot een litanie (klaagzang), waarbij jijzelf, maar zeker ook de ander in de gemeente, er niet best vanaf komt.
Deze gemeente kan zo bidden omdat ze beseft dat de kerk van Christus, waarvan zij deel uitmaken, niet maar een verlopen zaakje van mensen is, maar bestaat uit de verlosten door het bloed van het Lam.
Deze gemeente kan zo bidden omdat ze beseft dat dit keer met Petrus en Johannes niet de eerste en de laatste keer is, maar dat er nog veel aanslagen op de kerk worden beraamd. Dat er ook bloed, martelarenbloed, zal gaan vloeien.
Trouwens, zó ziet de gemeente het nu gebeurde ook. Een aanslag op de broeders is een aanslag op hèn, en daar is maar één wapen tegen: het Woord van God.
We weten niet hoe deze biddende gemeente eruit heeft gezien. Het zullen vast niet vele wijzen of edelen geweest zijn, maar eerder een schare eenvoudige volgelingen, die het Woord beáámden, er amen op zeiden en zó de gemeenschap met Christus mochten ervaren.
Dan kan het wonder ook gebeuren; het wonder, waar onze tekst van spreekt. Want ná het ‘amen’ van hun gebed worden ze met de Heilige Geest vervuld. Niet maar een bepaalde club uit de gemeente. Niet maar de vroomsten onder hen. Niet maar de meest invloedrijken. Ze werden ALLEN vervuld. Niet één uitgezonderd dus!
We dienen dit niet zó op te vatten dat ze daarvoor geen deel hadden aan het Pinksterwonder. Natuurlijk wel. Maar híer staat dat vervuld worden in directe relatie tot wat deze vervulling tot gevolg heeft.
En zij spraken het Woord Gods met vrijmoedigheid, zo staat er. Reken maar dat er ook in die gemeente velen waren, die de bibberatie kregen als ze er zelfs maar aan dachten in het openbaar te moeten spreken. Ja, ook zij krijgen van Gods Geest die vrijmoedigheid tot spreken.
Waren ze dan nu ineens bekwaam om allemaal predikanten te worden. Dàt wordt hier niet gezegd. Ze spreken Gods Woord vrijmoedig. Ze tarten ALLEN daarin de satan in zijn aanslagen op Gods kerk, en hanteren dat scherpe tweesnijdende zwaard dat aan de kerk is toevertrouwd: het Woord van onze God.
Er staat in dit gedeelte niet dat er door dit vrijmoedig spreken over het werk van God mensen tot bekering zijn gekomen. Als we verder lezen zien we dat er iets heerlijks èn iets verschrikkelijks uit voortkomt. Het heerlijke is dat men de gemeenschap der heiligen in praktijk brengt in de gemeenschap der goederen. Dat was geen voorwaarde, dat was ook niet verplicht om deel van de kerk te kunnen zijn. Het komt voort uit die gemeenschap, die men in de Heere Jezus heeft gevonden.
Het verschrikkelijke volgt daarop. Ananias en Saffira denken dat het deel van je kerklid zijn is, om als je iets verkoopt dat aan de kerk te geven. Ze willen niet uit de toon vallen en doen alsof, terwijl ze een deel van de verkoopsom achterhouden. Dat was helemaal niet nodig. Dáárom zijn Ananias en Saffira ook niet zo zwaar gestraft. Dat geschiedde omdat zij tegenover de Heilige Geest gelógen hebben: dit is alles wat we ervoor hebben gekregen!
Ook deze biddende gemeente, die zo vrijmoedig het Woord spreekt door de vervulling van de Heilige Geest, heeft óók zijn probleemkinderen gehad, zijn leden waar je een vraagteken bij kon plaatsen. Maar ze zijn niet vervallen in een hokjesgeest, maar traden deze mensen duidelijk tegemoet. Daarvan zijn Ananias en Saffira voorbeelden.
Hoe ziet ònze gemeente er uit? Een biddende gemeente? Ik ben zo bang dat we het bidden verleerd zijn en onszelf zo afsnijden van de vervulling met de Heilige Geest, waardoor we het Woord van God ook niet met vrijmoedigheid spreken, tegenover elkaar en tegenover de ander. Dat we veel te veel op elkaar letten en niet beseffen dat de strijd van de satan tegen de Christus nog onverpoosd doorgaat. Zo komen we aan de kant van de boze te staan!
Moge het jaar 2004 voor ons worden een jaar van ommekeer, van bekering, waarin we leren bidden als de eerste kerk in onze tekst deed. Levend in biddend opzien tot de Heere van de kerk.
© januari 2004 ds M. Kuiper
|